Tagarchief: De Correspondent

Met de bus

1950s Chicago, IL / undated, New York NY

1950s Chicago, IL (l) / undated, New York NY (r), door Vivian Maier (via en via)

Op het Gedempte Zuiderdiep wachtte ik op de bus. Volgens de dienstregeling was het nog ‘grote vakantie’, dus reed de bus minder vaak en moest ik een half uur wachten. Terwijl ik wachtte, las ik een artikel over wachten. Eigenlijk, schreef Bregje Hofstede in het artikel, doen we niet meer aan gewoon wachten. Gewoon, wachten. We pakken onze smartphone zodra we ook maar even moeten wachten. In de rij voor de supermarktkassa, bij de huisarts, tandarts, als de trein vertraagd is. We besteden geen aandacht meer aan onze omgeving, zien niet meer dat de bladeren aan de bomen alweer geel beginnen te worden, dat de mevrouw naast je die zenuwachtig een sigaret staat te roken eigenlijk geen legging zou moeten dragen gezien haar postuur, dat het jongetje op het bankje naast je zijn Pokémon-kaarten-collectie aan bekijken was, in en dus niet eens in de weer was met Pokémon Go. Ik was geboeid door het artikel, omdat ik precies deed wat Hofstede had opgemerkt: ik staarde naar het schermpje van mijn smartphone terwijl ik aan het wachten was. Wel hield ik tijdens het lezen het vertrektijdenbord bij de halte in de gaten. Hoe lang nog voordat de bus zou komen? Nadat het jongetje met de Pokémon-kaarten naast mij gaan zitten zitten, hoefde dat niet meer. Om de minuut schreeuwde hij naar zijn moeder, die een halve meter naast ons in de regen stond naast de rokende legging-mevrouw, hoe lang het nog duurde.

Ik las het artikel uit.

Toen de ‘1 minuut’ veranderde in een knipperend pixelig busje, stond ik op, gooide ik mijn rugzak op mijn rug en tilde mijn net gehaalde boodschappen op. Terwijl ik in de rij stond om de bus in te stappen, vertelde ik Wieteke over mijn bezoek aan mijn oma, waar ik die middag op bezoek was geweest. Ik checkte in, speurde de zitplaatsen af en besloot naast een oudere man te gaan zitten, die stoïcijns uit het raam bleef kijken. Op mijn telefoon scrolde ik door mijn Twitter-, Facebook- en Instagram-feed. Intussen kletste ik verder op WhatsApp. De bus reed van halte naar halte, door de stromende regen, naar de buitenwijken van Groningen.

“Altijd maar op die verdomde schermpjes kijken hè?” Hoorde ik naast me, toen ik van mijn telefoon opkeek om op de ‘stop’-knop te drukken. Ik was bijna thuis, we waren al bij het winkelcentrum.

Ik keek de man naast me vragend aan.

“Een gezellig gesprekje is er niet meer bij,” ging de man verder. “Altijd zit iedereen in de bus maar op z’n telefoon te turen.”

Ik lachte wat men volgens mij ‘schaapachtig’ noemt. Ik wist niet wat ik moest antwoorden. Ik kon instemmen met zijn geklaag, want het klopte wel wat hij zei, maar dan zou ik me hypocriet voelen, want dan leek het alsof ik er ook tegen was, wat misschien ook wel zo was, maar dan zou het raar zijn dat ik het afgelopen kwartier op dat stomme schermpje had zitten kijken en tikken. Als ik er tegenin zou gaan, zou ik een verongelijkte puber lijken, die niet begrijpt dat er ook leven buiten de smartphone is, wat ik wel weet, aangezien ik de vijf uur per week die ik in de trein doorbreng, altijd lezend in een boek, een van papier, doorbreng. Terwijl ik mijn antwoordopties afwoog, tierde de man, gelukkig, verder.

“Ik ga normaal altijd op de fiets, maar nu met die regen, ja, dan ga ik liever met de bus.”

“Begrijpelijk, meneer, ik-”

“Vroeger kon je nog een kletspraatje maken in de bus, dat was gezellig. Gezellig een kletspraatje maken. Daar had ik me op verheugd. Maar nee hoor, iedereen zit maar op dat verdomde schermpje te kijken.” En terwijl hij dat zei, keek hij mij beschuldigend aan.

Ik keek vlug langs hem heen naar buiten. Ik zag de parkeerplaats voor mijn huis voorbij schieten.

“Ik uhm,” begon ik glimlachend.

“Ja, ja, je moet eruit. Fijne dag nog,” reageerde de man geagiteerd.

“Fijne dag, meneer,” piepte ik terug.

Ik checkte uit, sprong de bus uit, trok de capuchon van m’n regenjas over m’n hoofd en liep naar huis. Was het echt zo erg? Keek ik echt zo vaak op mijn telefoon? Kwam het door mijn smartphone dat ik geen gezellig kletspraatje met die man had gemaakt? De vragen spookten door mijn hoofd, terwijl ik de trappen naar mijn voordeur opliep. Binnen trok ik mijn jas uit, mijn boek uit m’n zware tas en las ik verder waar ik in de trein gebleven was. Nee, natuurlijk niet, het was de schuld van mijn smartphone niet. Ik houd gewoon niet van kletspraatjes met vreemden in de bus. Maar ook niet van bussen trouwens.